⇐ Geschiedenis

Cultuur / Godsdienst ⇒

Geografie

De oudste delen van het eiland zijn 17 tot 20 miljoen jaar oud. Dit gebied ligt in het noordwesten en wordt in het IJslands de Vestfirðir (Westfjorden) genoemd. Het eiland groeit als gevolg van vulkanisme nog steeds aan. Het jongste deel is het eilandje Surtsey dat bij de Vestmannaeyjar ontstond tijdens een vulkaanuitbarsting die in 1963 begon (en slechts 3,5 jaar later eindigde).

Het eiland is hoofdzakelijk opgebouwd uit vulkanisch materiaal en gesteente, omdat het op de Midden-Atlantische rug ligt, het scheidingsgebied van een aantal tektoniekplaten die langzaam uit elkaar drijven, waardoor het onderliggende magma de kans krijgt naar de oppervlakte te komen en daar de ontstane scheuren op te vullen. Een deel van die Midden-Atlantische rug loopt van noord naar zuid door het midden van het land en verheft zich daarbij zo ver, dat het als het ware heel IJsland boven het zeeoppervlak uit tilt. Als gevolg van de platentektoniek drijven sommige delen van IJsland daarbij met een gemiddelde snelheid van zo'n 1 à 2 cm per jaar gestaag uiteen. Þingvellir, zo'n 50 kilometer ten oosten van Reykjavík, is de enige plaats ter wereld waar men de scheiding van de Amerikaanse en de Europese continentale plaat kan zien. Een bijkomstigheid is dat IJsland ook op een hotspot ligt. Dat zijn plaatsen in de aardkorst waar het onderliggende magma tot zeer dicht onder het aardoppervlak kan komen. Beide fenomenen zorgen voor de relatief hoge vulkanische activiteit op IJsland.

Het land kent een aantal actieve vulkanen, waaronder de Katla onder de Mýrdalsjökull, het Laki-gebied, de Hekla, en het nieuwe eiland Surtsey. In april 2010 zorgde een krachtige uitbarsting van de vulkaan onder de Eyjafjallajökull voor problemen, met name voor het vliegverkeer. Andere slapende vulkanen zijn de schildvulkaan Skjaldbreiður, de twee Snæfell-vulkanen, Kerið, Eldborg, Hverfjall, Krafla en Askja. De dode vulkaan Þrihnukagigur is bekend omdat de magmakamer ervan toegankelijk is voor bezoek. Daarnaast komen er pseudokraters voor, met name bij Mývatn, Kirkjubæjarklaustur en in de buurt van Rauðavatn bij Reykjavík.

Een natuurlijk fenomeen waar IJsland om bekendstaat, zijn geisers. Tot circa 1950 kwamen verspreid over heel IJsland zo'n 30 geisers voor. Bij Hveragerði en omgeving, in het Haukadalur (waar de Geysir ligt), bij Flúðir, en bij Hveravellir in het noorden van IJsland lagen de meesten. Het hete water dat ze omhoog spoten was zoet, maar er zijn minstens vier geisers geweest waar dit zeewater was. Eén lag in het zuidwestelijke puntje van het schiereiland Reykjanes vlak bij Gunnuhver, twee anderen aan de Ísafjörður in de Westfjorden en de vierde niet ver van Drangsnes.

Op IJsland zijn altijd tientallen geisers actief geweest; het aantal varieerde als gevolg van (kleine) aardverschuivingen van tijd tot tijd. Nieuwe geisers ontstonden, kokende waterbronnen kregen geiseractiviteit, de activiteit van andere geisers daalde (het bekendste voorbeeld hiervan is de Geysir) of stopte zelfs. Doordat men in de buurt van de geisers actief naar warmwaterbronnen is gaan boren, is het aantal geisers afgenomen.

Op dit moment is de Strokkur, die zijn waterfontein om de 5-8 minuten omhoog spuit, de enige bron op IJsland die aan de verwachtingen van een geiser voldoet. De andere geisers zijn nauwelijks actief of zijn door betonnen bakken afgedekt; het water ervan wordt opgevangen en voor verwarmingsdoeleinden of voor de warmwatervoorziening gebruikt.

Andere fenomenen van vulkanisme op IJsland zijn subglaciale meren (bijvoorbeeld Grímsvötn), solfataren en fumarolen, minerale bronnen en hete bronnen. De bron bij Deildartunguhver levert 180 liter kokend water per seconde en is daarmee de grootste heetwaterbron van Europa. Ook alle gesteenten op IJsland zijn van vulkanische oorsprong. Voorbeelden zijn basalt en basaltlava, tefra en tufsteen, vulkanisch glas, palagoniet en ryoliet. Een zeldzamer fenomeen zijn hornito's. Een voorbeeld hiervan is Tintron.

Omdat aardwarmte op IJsland in ruime mate voorhanden is, zijn er voor de opwekking van stroom meerdere geothermische energiecentrales, zoals Nesjavellir, gebouwd.

Landschapskenmerken

IJsland bestaat voor het overgrote deel uit laag- en middelgebergte, al dan niet met gletsjers bedekt, van waaruit vele rivieren naar zee stromen. Ze zijn doorgaans voor schepen onbevaarbaar door de snelle stroming.

De hoogste berg is de Hvannadalshnúkur. Deze ligt met zijn 2.110 meter hoogte grotendeels verscholen onder de Öræfajökull.

Bomen komen op IJsland vooral in dwerg- en struikvorm voor, bijvoorbeeld in het natuurreservaat Þórsmörk. Alleen in het oosten van het land komt een gebied voor dat 'bos' mag genoemd worden, het 2.000 hectare grote Hallormstaðaskógur. De bomen zijn daar voor het grootste deel aangeplant. Grote boomstammen die men soms langs de kust aantreft, is drijfhout dat van ver is gekomen.

Het binnenland is vrijwel onbewoond; het dichtstbevolkte gebied ligt aan de zuidwestkust rond Reykjavík.

Langs het noorden van het eiland stroomt de koude Oostgroenlandstroom, langs het zuiden de warme Golfstroom. Gekoppeld aan de wind die vaak van zuid naar noord over het eiland waait, is het klimaat in Reykjavík (zuidwest) kouder dan in Europa, maar nog steeds gematigd. In het noordelijke Akureyri daarentegen zijn de temperatuurschommelingen vanwege de vaak aflandige wind groter.

Vanaf de Vestfirðir in het noordwesten via het noorden tot aan het oosten van het land wordt de kustlijn gekenmerkt door grotere en kleine fjorden en baaien. Een aantal fjorden is in de wintermaanden alleen over het water te bereiken en is zelfs in de zomer slechts toegankelijk met een terreinauto. Dat is mede de oorzaak van de ontvolking die sinds de Tweede Wereldoorlog in dit deel van het land gaande is.

In het zuiden wordt de kustlijn gekenmerkt door een bijna volkomen afwezigheid van natuurlijke inhammen en uitgebreide spoelzandvlaktes, een resultaat van de overspoeling van de streek door het smeltwater van de Vatnajökull.

De westkust kenmerkt zich door brede fjorden en baaien, zoals de Faxaflói (Faxabaai) en de Breiðafjörður. De vuurtoren bij Bjargtangar nabij de vogelkliffen van Látrabjarg is het westelijkste puntje van Europa.

De puin- en gravelwegen in grote delen van het binnenland, zoals de Kaldidalur-route, zijn tijdens de zomermaanden uitsluitend toegankelijk voor terreinvoertuigen. In de winter echter zijn deze wegen daar zelfs voor de krachtigste voertuigen onbegaanbaar en derhalve ook gesloten voor alle verkeer.

Het landschap is bergachtig. Tafelbergen wisselen af met actieve en slapende vulkanen en caldera's, waartussen (meanderende) rivieren zich een weg banen. Omdat IJsland geologisch gezien erg jong is en de rivieren zich nog een weg door het harde basalt moeten slijten, komen er vele watervallen voor. In het IJslands wordt een waterval "foss" genoemd. Hiervan zijn er een aantal spectaculair. De Dettifoss is qua watervolume de grootste waterval van Europa. Valleien werden in het verleden opgevuld door de lava van grote vulkaanuitbarstingen, waardoor er soms hele lavavlakten zijn. Een derde van alle lava die de laatste 500 jaar wereldwijd werd uitgestoten, werd op IJsland uitgestoten.

IJsland heeft vier nationale parken: het Nationaal Park Jökulsárgljúfur, het Nationaal Park Skaftafell, het Nationaal Park Snæfellsnes en het Nationaal Park Þingvellir.

Flora en fauna

Een belangrijk kenmerk van IJsland is het zeer beperkt voorkomen van bomen. Tijdens de kolonisatie zou het land wel begroeid zijn geweest, maar het is de vraag of er echte bomen voorkwamen. In meerdere saga worden reizen naar Noorwegen beschreven die, naast de intentie om handel te drijven, voor een belangrijk deel werden ondernomen om timmerhout te halen. Wel wordt gewag gemaakt van hout sprokkelen om vuur en houtskool te maken. Aan de andere kant verwijzen namen als Skógarströnd (boskust) en Skógarnes (boskaap) naar de aanwezigheid van bossen (skógur betekent bos). Ook wordt in het eerste hoofdstuk van het Landnámabók (boek der landname) geschreven dat het land tussen bergen en de kust met bos was bedekt. De huidige bomen beperken zich tot sparren, dwergberken, dwergwilgen en kreupelgewassen. Er wordt beweerd dat het eilandje Árnes in de Þjórsá-rivier een redelijk beeld zou geven hoe het eiland er zo'n 2.000 jaar geleden uit heeft gezien. Hoewel het grootste deel van het land uit rotsen, keien en arctische woestijnlandschappen bestaat, komen mossen, korstmossen en grassen veel voor. Ook komen op bepaalde plaatsen orchideeën voor. In (voornamelijk) het zuiden zijn de laaglanden gecultiveerd. Door de noordelijke geografische ligging van IJsland ligt de boomgrens al op 200-300 meter boven zeeniveau.

De poolvos is het enige oorspronkelijke landzoogdier. In zee leven walvissen en aan de kust vindt men twee soorten zeehonden (grijze zeehond, Halichoerus grypus en gewone zeehond, Phoca vitulina). De immigranten brachten schapen, koeien, varkens, paarden en pluimvee mee. Muizen, ratten, nertsen en konijnen zijn over het algemeen per ongeluk ingevoerd. Rendieren zijn in de 18e eeuw ingevoerd en een aantal is verwilderd en leeft in de oostelijke hoogvlakten. De ijsbeer komt er niet voor, maar onder andere in Húsavík is een opgezet exemplaar te vinden. Deze kwam in 1969 op een ijsschots vanuit de richting van Groenland aangedreven. Ook in de zomers van 2007 en 2008 kwamen er ijsberen aan land. Deze dieren werden echter gedood omdat ze buiten hun natuurlijke habitat als gevaarlijk voor mensen worden beschouwd.

Reptielen, amfibieën en giftige dieren, zoals schorpioenen, komen op IJsland niet voor. Wel muggen, met name waar begroeiingen bij moerassen en meren voorkomen. Mývatn (letterlijk muggenmeer) staat bekend om de vele muggen die bij windstil weer als wolken over het meer zweven. 's Zomers zijn er ook vlinders, die echter moeilijk waar te nemen zijn. In de schone en heldere wateren op en rondom IJsland komt zeer veel vis voor, zoals zalm, forel, platvis en kabeljauw.

IJsland is een belangrijk biotoop voor ontelbare vogels en vogelsoorten. Vele soorten eenden en ganzen komen er voor, naast zeevogels, waadvogels en zeldzame roofvogels zoals de sneeuwuil. De wilde zwaan (Cygnus cygnus) is zeer algemeen in Reykjavík. Op IJsland komen zowel overwinteraars voor als vogels die het als rustplaats, broedplaats of foerageerplaats gebruiken. Zo komt de papegaaiduiker in groten getale (60 procent van de wereldpopulatie) voor. Daarnaast komt ook de zeekoet veel voor langs de klifkusten.

In door warmwaterbronnen verwarmde kassen worden planten, bloemen, groenten (onder andere tomaten, komkommers en paprika's) en fruit (onder andere druiven en sinaasappels) geteeld. De belangrijkste regio's met kassenteelt zijn in Zuid-IJsland bij Hveragerði en de geothermale gebieden rond Reykholt (Borgarfjörður) in het westen en Flúðir in het zuidwesten.