Geschiedenis
Na de onderdrukking van de Paasopstand (april 1916) begonnen Ierse vrijwilligers gegroepeerd in het Iers Republikeins Leger (Irish Republican Army, IRA) een guerrillastrijd tegen de Britten. De bezetting van Ierland door Groot-Brittannië werd onhoudbaar na het hoogtepunt van de gewelddadigheden met de The Burning of Cork in de nacht van 11 op 12 december 1920: nadat een compagnie van de Auxiliaries (divisie van Engelse ex-legerofficieren) in een hinderlaag van de Ierse vrijheidsstrijders was gevallen, brandde de bezettingsmacht grote delen van de stad Cork plat en schoten de Black and Tans (Engelse hulptroepen) inwoners zonder vorm van proces dood. Na jaren oorlog volgde er een wapenstilstand tussen de IRA en het Britse leger, met onderhandelingen als gevolg. Het zuidelijk deel van Ierland verkreeg praktisch onafhankelijkheid als Ierse Vrijstaat middels het Anglo-Iers verdrag op 6 december 1921. Noord-Ierland, waar veel protestantse migranten woonden die oorspronkelijk uit Schotland afkomstig waren en die loyaal bleven aan Groot-Brittannië, bleef Brits. Dit was niet enkel zo omdat hier meer protestanten woonden. Hier lagen en liggen nog steeds de belangrijkste havens van het eiland, Noord-Ierland was ook economisch het sterkste deel van het land. De Engelsen behielden daarmee het grootste deel van de economische 'rijkdommen' van het eiland.
De extremistische vleugel van de IRA onder Eamon de Valera weigerde echter akkoord te gaan met de 'deling' van Ierland in een Vrijstaat en een Brits Ulster. Het gevolg was een burgeroorlog tussen voor- en tegenstanders van de Vrijstaat. Uiteindelijk schikte Eamon de Valera in en legde hij zich neer bij de deling. Besprekingen tussen de Vrijstaat en Noord-Ierland in 1925 over een herziening van de landsgrens liepen op niets uit.
De Valera's partij Fianna Fáil trad in 1927 toe tot de regering van premier William Cosgrave. In 1932 werd De Valera zelf premier en in 1937 verklaarde hij Ierland onafhankelijk, maar hij riep niet de republiek uit. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Ierland neutraal, maar achter de schermen werden de geallieerden geholpen. Zo'n 70.000 man schreef zich vrijwillig in om in Europa met het Britse leger mee te vechten. In Ierland zelf werd aan het begin van de Tweede Wereldoorlog de noodtoestand uitgeroepen. In 1948 werd De Valera tijdens verkiezingen verslagen en in 1949 werd de Republiek Ierland uitgeroepen. In 1951 werd de Valera opnieuw minister-president en in 1959 president van de republiek. In 1972 werd de bijzondere rol van de Rooms-Katholieke Kerk bij referendum afgeschaft. Op 30 mei 1973 werd de protestant Erskine Childers president, gevolgd door Cearbhall Ó Dálaigh (1974-1976) en Patrick Hillery (1976-1990).
Met steun van de sociaaldemocraten werd Mary Robinson - een onafhankelijke kandidaat - in 1990 tot president gekozen. In 1997 werd Mary McAleese president, en in 2004 werd haar ambtstermijn met 7 jaar verlengd. Er hadden zich voor de verkiezingen geen tegenkandidaten gemeld. Op 28 oktober 2011 werd Michael Higgins verkozen tot de nieuwe Ierse president.
Ierland is sinds 1973 lid van de Europese Unie, maar is geen lid van de NAVO.