Geschiedenis
De bewoningsgeschiedenis van Nederland is sterk verbonden met het ontstaan van de Nederlandse ondergrond. De omgeving veranderde niet alleen door de verdrinkingsgeschiedenis van de Schelde, Rijn, Maas en Eems tijdens het Holoceen, maar andersom is bewoning van grote invloed geweest op het huidige Nederlandse landschap met polders en dijken, met name in de laatste 1000 jaar.
De noodgedwongen collectiviteit zorgde voor een bestuur en mentaliteit die mede bijdroegen tot het latere succes van de Nederlandse handel, waarbij ook de geografisch gunstige ligging aan zee en waterwegen van groot belang was. De Nederlandse gewesten hebben door de geschiedenis heen wisselende onderlinge relaties gehad, soms samenwerkend, soms rivaliserend. Belangrijke keerpunten zijn de Opstand met zijn onafhankelijkheidsverklaring die voorafging aan een periode van grote voorspoed, een lange periode van verval en in 1795 de Franse inval die het einde betekende van de Republiek. Als het Koninkrijk der Nederlanden bestaat Nederland sinds 1814 en in min of meer de huidige vorm vanaf 1830 na de Belgische Revolutie.
Pre- en protohistorie
Door de introductie van nieuwe technologieën als metaalbewerking kon voedsel efficiënter vergaard worden, wat een elite vrij maakte die zich bezighield met andere zaken. De belangrijkste specialisatie was die van spirituele leiders die gevaren konden duiden of zelfs afwenden. Rondom hen ontstonden centra van toenemende welvaart, aanvankelijk om de goden tevreden te stellen. Ter bescherming werden tijdelijk krijgers als leider aangesteld die echter gaandeweg meer macht verkregen. Relatief egalitaire samenlevingen werden op die manier adellijk met een aristocratisch bestuur. Dit gold onder meer voor de Kelten voor wie het latere Nederland een randgebied was en de La Tène-cultuur daarna (ca. 450 v.Chr. tot de Romeinse periode in de eerste eeuw v.Chr.). Aangetrokken door Keltische welvaart, trokken in de tweede eeuw voor Christus Germanen — waarvan overigens het onderscheid met de Kelten niet goed duidelijk is — naar het westen.Met het einde van de laatste ijstijd begon het huidige tijdperk, het Holoceen (9700 v.Chr. - heden). Hierin steeg de temperatuur met een zeespiegelstijging tot gevolg en het volstromen van de Noordzee. De moerassige rivierdelta die later Nederland genoemd zou worden, was echter nog weinig aantrekkelijk en bewoning bleef aanvankelijk beperkt tot passerende jager-verzamelaars. Vanuit Zuidwest-Azië verspreidde de landbouw zich tussen 8000 en 6700 jaar geleden over geheel Europa. Als randgebied begon het neolithicum in de delta relatief laat en dan nog vooral op de hogere lössgronden. Nederzettingen begonnen zich te vormen, maar steden zoals die zich in het centrum van de oude wereld voorzichtig begonnen te vormen, waren nog ver weg.
Met de komst van de Romeinen in 57 v.Chr. begon de protohistorie van de Lage Landen. Na aanvankelijke pogingen om het rijk uit te breiden tot aan de Elbe, werd vanaf 47 n.Chr. de Rijn de noordgrens of limes. Na de onderdrukking van de Bataafse Opstand in het vierkeizerjaar (68 - 69) was het gedurende twee eeuwen, tot ongeveer 250, rustig in de Rijnprovincies. Met de opname in het Romeinse Rijk brak een periode van economische expansie en sterke bevolkingstoename, de pax Romana, aan. Door de uitbreiding van het wegennet en de scheepvaart nam de mobiliteit en daarmee de handel toe, geholpen door de toenemende beschikbaarheid van muntgeld. Het Romeinse pantheon werd geïntroduceerd, maar voordat het christendom de overheersende godsdienst werd, was er vooral een mengelmoes van heidense culten.
Middeleeuwen
De Germaanse druk op de limes nam echter toe. De volksverhuizingen, die al met al zo'n twee eeuwen duurden, luidden een periode van instabiliteit in. In 406 werd de Rijngrens doorbroken. Er volgde een periode van neergang, waarvan het Romeinse Rijk zich niet meer herstelde, en versnippering van Europa die tot op heden herkenbaar is. De bevolking en de handel namen af; geld raakte in onbruik.
Keizer Karel de Grote (768-814) wist naast de Friezen in het noorden uiteindelijk ook de Saksen in het oosten aan zich te onderwerpen; de zogenaamde tweede kerstening vond plaats. In de volgende eeuwen zou het christelijk geloof zich aanpassen en volledig doordringen in de samenleving. Onder Karel de Grote waren de Lage Landen geen randgebied meer, maar lagen zij nabij het centrum van het Frankische rijk.
Landsheerlijkheden en de opkomst van steden
Het leenstelsel — waarbij vazallen bij ontbreken van een geldeconomie beloond werden door hun grond in leen te geven — verzwakte het centraal gezag. Ten gevolge van invallen van de Vikingen en delingen van het Frankische Rijk was het een instabiele periode. In de tiende eeuw kwam er een einde aan de invasies van Europa door Vikingen, Moren en Aziatische steppevolkeren. De hierop volgende stabiliteit had vanaf de elfde eeuw een expansiebeweging tot gevolg. Venen en moerassen werden drooggelegd, bossen gerooid en grond werd ontgonnen. Door verbeteringen in de landbouw konden meer mensen zich aan het primaire productieproces onttrekken. Nu de dreiging van buitenaf was weggevallen, richtte de klasse van krijgers zich tegen elkaar en de lokale bevolking. Een aantal feodale heren wist hun gezag uit te breiden ten koste van hun buren. Uit een onoverzichtelijke lappendeken van gebiedjes ontwikkelden zich wereldlijke en geestelijke landsheerlijkheden. Het graafschap Vlaanderen onder de aanvankelijk zwakke koning van Frankrijk was lange tijd het belangrijkste gewest. In Lotharingen was de Duitse keizer een stuk machtiger, doordat hij met het rijkskerkenstelsel bisschoppen met wereldlijke macht bedeelde en daarmee dynastievorming tegenging. Desondanks groeiden de wereldlijke landsheerlijkheden vanaf ca. 1100 uit tot praktisch onafhankelijke vorstendommen.
De bevolkingsgroei in deze periode had zijn weerslag op de handel en daarmee op de steden, die vooral door hun muren een machtsfactor van betekenis werden. Dit was het begin van de afbraak van het feodale stelsel. De steden waren niet alleen een inkomstenbron voor de landsheer, maar werden later ook een concurrerende machtsfactor. In gebieden met weinig steden bleef de adel echter nog eeuwenlang een belangrijke rol spelen. Er ontstond een structuur om het werk aan de dijken en sluizen te coördineren, waartoe waterschappen en heemraadschappen werden opgericht. Door dit alles veranderde de sociale en economische structuur en kon men zich ook gaan richten op de visserij, de lakennijverheid en overzeese handel. Met de groeiende macht van de burgerij werd het culturele monopolie van de Kerk doorbroken. De culturele opleving in deze periode, waarin ook de eerste scholen en universiteiten werden gesticht, wordt wel de renaissance van de twaalfde eeuw genoemd.
Consolidatie
De veertiende eeuw was voor Europa een periode van crises in velerlei opzicht, met onder andere de Zwarte Dood (1347-1351) en de Honderdjarige Oorlog. In economisch opzicht was er zelfs sprake van een algemene malaise die tot ca. 1475 duurde. Voor de Nederlanden ging dit echter niet op en was er eerder sprake van economische expansie. Waar de positie van de Franse koning in de voorgaande eeuwen versterkt was en Frankrijk een eigen identiteit ontwikkelde, ontwikkelde een sterke Duitse identiteit zich pas láng nadat dit in de Lage Landen was opgetreden. Deze ontwikkeling was een van de factoren die maakte dat de Nederlanden uiteindelijk geen deel meer zouden uitmaken van het Heilige Roomse Rijk.
De expansiedrang van de landsheren uitte zich in verscheidene onderlinge oorlogen, maar vooral de huwelijkspolitiek zorgde ervoor — vaak door toevalligheden — dat grote delen van de Lage Landen onder buitenlandse vorstenhuizen vielen. Het succes van de huwelijkspolitiek bleek vooral bij de hertogen van Bourgondië. Die wisten tussen 1384 en 1428 een aantal noordelijke en vrijwel alle zuidelijke gebieden voor het eerst sinds de Karolingische tijd te verenigen.
Onder de Bourgondiërs werd getracht meer greep te krijgen op de particularistische gewesten. Ondanks de interne zwakheden en lokaal opspelende onrust profiteerden de gewesten van het wegvallen van de onderlinge rivaliteit van de voorgaande eeuwen en begon er een periode van welvaart.
Zestiende eeuw
Ook voor de Habsburgers daarna waren de economische sterke Nederlanden van belang. Onder keizer Karel V (1515-1555) werd het gebied onderdeel van het Spaanse wereldrijk. Het zwaartepunt verschoof naar vooral Spanje, waarbij het bestuur van de Nederlanden werd overgelaten aan een landvoogd. Dat de Nederlanden deel uitmaakten van het Habsburgse rijk betekende ook dat deze gewesten betrokken raakten in reeds lang aan de gang zijnde Italiaanse Oorlogen tussen Frankrijk en de Habsburgers. Frankrijk zag zich, nadat Karel V ook koning van Spanje geworden was, voor een groot deel omsingeld door het Habsburgse Huis. De Italiaanse Oorlogen beheersten de Europese politiek tot aan 1559 en de Frans-Habsburgse rivaliteit nog twee eeuwen langer. De zogenoemde XVII Provinciën werden in deze periode tot een vergaand onafhankelijke eenheid gemaakt.
De protestantse reformatie sloeg vanaf de jaren twintig aan in dit gebied dat al lang een kritische houding aannam ten opzichte van de rooms-katholieke kerk. In economisch en demografisch opzicht was er vanaf het einde van de vijftiende eeuw sprake van een sterke groei. De oorlogen, met hoge belastingen en handelsblokkades als gevolg, drukten echter zwaar op de bevolking. Deze keer kwam er door de reformatie en vooral de harde vervolging daarvan nog een nieuwe factor bij. Dit explosieve mengsel zou leiden tot de Opstand. De eerste opstand in 1567-1568 kon nog de kop ingedrukt worden, maar het harde beleid riep opnieuw veel weerstand op. Op 1 april 1572 slaagden de geuzen erin om Den Briel in te nemen en begon een tweede opstand. Op 26 juli 1581 werd door de Staten-Generaal van de Nederlanden het op 22 juli opgestelde Plakkaat van Verlatinghe opgesteld. Hierin werd Filips II afgezet als heerser van de Nederlanden. Het plakkaat wordt gezien als de officiële onafhankelijksverklaring die het begin in luidde van een autonoom Nederland. Ondanks dat de staatsvorm in de geschiedenis meerdere malen veranderd is wordt dit door vele toch als het begin van Nederland gezien. De val van Antwerpen in 1585 bezegelde daarna in militaire zin de scheiding van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden. Bij gebrek aan een geschikte andere landsheer ontstond in 1588 de Republiek.
Republiek
Geholpen door de imperial overstretch die Spanje ondervond, kon de Republiek voorkomen heroverd te worden. Sterker nog, het wist maximaal te profiteren van het verschuiven van het economisch middelpunt van de Middellandse Zee naar West-Europa. Waar de noordelijke Nederlanden eerder in de schaduw stonden van de zuidelijke gewesten, nam Amsterdam na de val en blokkade van Antwerpen de plaats over als handelscentrum van Europa, terwijl Holland de scheepvaart in Europa beheerste. Hoewel de Vereenigde Oostindische Compagnie grote winsten wist te bereiken voor de aandeelhouders, droeg de handel op Indië slechts in beperkte mate bij tot de winsten, die vooral in de Europese handel werden bereikt. De daaropvolgende Gouden Eeuw was een periode met een grotere politieke, culturele en economische betekenis dan ooit daarvoor of daarna in de Nederlanden. Door het economische overwicht kon Holland de Staten-Generaal domineren. Zodra de belangen van Holland en Oranje niet meer overeenkwamen, kon dit het bestuur volledig verlammen.
Hoewel de overheid protestants was, bestond er vrijheid van geweten, maar er was geen vrijheid van eredienst. De tolerantie was heel wat groter dan elders in Europa, maar het was een opportunistische, die voorkwam dat men te maken kreeg met een exodus zoals het dogmatische Spanje had meegemaakt.
De burgerij werd de dominerende klasse, terwijl de invloed van de adel en al eerder van de geestelijkheid verminderde. Regenten begonnen het politieke klimaat te beheersen.
In 1648 werd de oorlog met Spanje beëindigd, tegen de zin van stadhouder Willem II. Zijn pogingen de macht naar zich toe te trekken resulteerden na zijn onverwachte dood in 1650 tot het eerste stadhouderloze tijdperk. Dit tijdperk werd binnenlands gekenmerkt door de Ware Vrijheid en buitenlands door handelsoorlogen.
Engeland en Frankrijk waren ondertussen bevrijd van hun interne problemen en eisten hun deel van de handel en scheepvaart. De daaropvolgende Eerste Engelse Oorlog werd verloren door de Republiek. Hoewel de Tweede Engelse Oorlog overtuigend werd gewonnen en de Staatse vloot oppermachtig maakte, werd het steeds duidelijker dat de Republiek in de problemen zou komen zodra men de grootmachten niet tegen elkaar wist uit te spelen. Dit bleek in het Rampjaar. Terwijl de buitenlandse troepen met een verbijsterende snelheid optrokken tot aan de waterlinie, werden de gebroeders De Witt gelyncht in Den Haag, waarna Willem III tot stadhouder werd benoemd.
De crisis gaf de orangisten de overhand. Onder Willem III wist men uit de benauwde situatie te komen, waarbij Michiel de Ruyter de gezamenlijke zeemacht van Frankrijk en Engeland in 1673 wist te verslaan. Hierna zou Willem III zich blijven richten op het vormen van een Europese coalitie tegen het expansionisme van Lodewijk XIV. In 1688 kwam het dan ook tot een Glorious Revolution na een gedurfde invasie van Willem III met een groot leger op Engels grondgebied, waarbij hij zijn schoonvader Jacobus II van Engeland ten val bracht. Toen Willem III ook in Engeland aan de macht was, kon hij zich nog sterker richten op het bestrijden van de Franse hegemonie. Hij speelde een belangrijke rol in anti-Franse coalities tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) en tot aan zijn dood in 1701 in de Spaanse Successieoorlog (1701-1713).
Politiek en militair zat de Republiek in het daaropvolgende tweede stadhouderloze tijdperk op de tweede rang. Economisch speelde na veertig jaar oorlog met Frankrijk de enorme staatsschuld een grote rol, waarbij vooral na de Spaanse successieoorlog bleek dat de Republiek boven haar macht werkte en afhankelijk werd van Groot-Brittannië. De Zeven Provinciën werden een nachtwakersstaat. Waar het bestuur van het land eerder weliswaar geen democratie was geweest, maar het volk wel invloed uit kon oefenen, was het nu in handen van een regentenklasse die zich steeds meer afsloot. Internationaal kon de politiek lange tijd gebaseerd worden op het uitspelen van de Frans-Britse tegenstellingen, maar na de Zevenjarige Oorlog had zich in Europa een nieuw machtsevenwicht gevormd, waardoor dit niet meer werkte en de Republiek steeds meer werd overgeleverd aan de welwillendheid van de grootmachten.
Een hausse brak aan in Engeland toen er een einde kwam aan de South Sea Bubble en in Frankrijk aan de Mississippi Company van John Law. Ook de beurs in Rotterdam kreeg klappen vanwege een scherpe koersval, maar minder ernstig dan in Londen en Parijs, waar veel actionisten door windhandel aanzienlijke verliezen leden. In Amsterdam werd het Engelse koffiehuis in de Kalverstraat bestormd. De burgemeesters verboden de makelaars nog langer te handelen in de bubbel- en windnegotie.
Met de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) kwam een einde aan bijna een eeuw van bondgenootschap. De oorlog verliep rampzalig voor de Republiek en de binnenlandse ontevredenheid escaleerde in 1786 en 1787 onder de patriotten. Op lokaal niveau begon een revolutie af te tekenen, maar met een Pruisische inval kwam het tot de Oranjerestauratie. Veel patriotten vluchtten naar Frankrijk, waar zij een niet onbelangrijke rol hadden in de Franse Revolutie. Zij zouden terugkeren naar de Republiek tijdens de Bataafse revolutie.
Bataafse tijd
Na de Franse revolutie vielen in 1795 de Franse troepen Nederland binnen. Zij bezorgden daarbij de patriotten, die samen met de Franse legers weer terugkeerden, alsnog de macht en vestigden de Bataafse Republiek. Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland. Binnenlands was er aanvankelijk enige onafhankelijkheid. Met de Staatsregeling van 1798 werd de eerste Nederlandse grondwet ingevoerd, een radicale breuk met het provincialisme en op staatkundig gebied de belangrijkste verandering sinds de Opstand.
Economisch gezien was er echter door de oorlog met Engeland sprake van een sterke achteruitgang. Nederland veranderde in een agrarische samenleving waarbij zelfs Amsterdam een groot deel van zijn bevolking verloor. In etappes werd het land daarna ingelijfd door het Franse Keizerrijk. Van 1806-1810 werd Nederland het Koninkrijk Holland met Lodewijk Napoleon Bonaparte als koning. In 1813 verlieten de Franse troepen het land. Hoewel de rol van Oranje in de jaren daarvoor voorbij leek te zijn, werd de zoon van de overleden Willem V gevraagd soeverein vorst te worden. Vooral de invoering van de Franse wetgeving en bestuur, die gewestelijke en lokale verschillen had uitgewist, zou echter van blijvende betekenis blijken.
Verenigd Koninkrijk der Nederlanden
Willem I werd in 1813 soeverein vorst en in 1815 de eerste koning der Nederlanden van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden waarbij na het Congres van Wenen noord en zuid verenigd werden. Daarmee was hij de tweede Nederlandse koning, na Lodewijk Napoleon Bonaparte. Willem I pakte de wederopbouw krachtig aan. Zo liet hij talrijke kanalen graven en wegen verbeteren. De in het zuiden in de Franse tijd florerende industrie werd gestimuleerd, terwijl in het noorden de nadruk lag op het herstel van de handel en scheepvaart. Zo voortvarend als Willem de economie stimuleerde, zo conservatief was echter zijn politiek. De taaldwang zorgde voor de nodige weerstand in het zuiden, terwijl de katholieken vrijheid van onderwijs en godsdienst eisten en de liberalen bezwaren hadden tegen de autoritaire regeerstijl van Willem I. Dit leidde tot het Monsterverbond en uiteindelijk de Belgische afscheiding.
Koninkrijk der Nederlanden
De kostbare volhardingspolitiek van Willem I resulteerde in hoge financiële lasten. Het was duidelijk dat Nederland tot de kleine mogendheden behoorde en het begon noodgedwongen met een neutraliteitspolitiek.
Het revolutiejaar 1848 verliep in Nederland relatief rustig, omdat Willem II een nieuwe grondwet liet ontwerpen door Thorbecke. De schoolstrijd zou daarna een belangrijk onderdeel van de politiek vormen, waarin zich confessionele partijen begonnen te vormen in oppositie tegen het jarenlange overwicht van de liberalen.
Aan het einde van de negentiende eeuw kwam eindelijk de industrialisatie op gang die elders in Europa al eerder had plaatsgevonden. Hierdoor werden de onderste sociale lagen van de samenleving zichtbaar als arbeidersklasse en uiteindelijk een arbeidersbeweging. Naast de schoolstrijd werden uitbreiding van het kiesrecht en verbetering van de sociale omstandigheden van de arbeiders belangrijke politieke thema's. Geleidelijk verdween de echte armoede, terwijl arbeidsvoorwaarden een wettelijke basis kregen. Er begon zich een verzuiling af te tekenen die met het burgerlijk karakter tot in de jaren zestig van de twintigste eeuw de Nederlandse samenleving zou kenmerken.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog wist Nederland neutraal te blijven, maar het was wel het einde van de sterke economische groei. Onder druk van de oorlogsomstandigheden kwam een einde aan de schoolstrijd en voor mannen werd het algemeen kiesrecht ingevoerd, twee jaar later gevolgd door het vrouwenkiesrecht. De sociale kwestie werd echter niet opgelost en na de vergissing van Troelstra was de positie van de socialisten ernstig verzwakt.
In de periode na de Eerste Wereldoorlog volgde een flinke economische opleving in Nederland en werd de infrastructuur uitgebreid en in de industriële sector groeiden enkele zeer grote bedrijven. Ook begon er langzaam een sociaal stelsel te ontstaan. Getracht werd ideologische tegenstellingen op te lossen met een pacificatiepolitiek, wat vooral bij levensbeschouwelijke kwesties niet altijd lukte. De crisis van de jaren dertig die begon in 1929 bracht na een periode van voorspoed werkloosheid die ondanks enorme staatsreserves niet grondig werd bestreden. De crisis duurde in Nederland bijzonder lang om te worden gevolgd door de Tweede Wereldoorlog. Dit zou uiteindelijk een toenemende invloed van de staat op de samenleving tot gevolg hebben.
Duitsland viel op 10 mei 1940 Nederland onverhoeds aan, en Japan deed hetzelfde in Nederlands-Indië in januari 1942. De oorlog kostte in Nederland uiteindelijk tweehonderdduizend mensen het leven, waaronder ruim honderdduizend Joden — 75% van de Joodse bevolking in Nederland — die werden omgebracht in vernietigingskampen. Slechts een klein deel kon overleven door onder te duiken. In Nederlands-Indië stierven ongeveer 3 miljoen burgers de hongerdood. Tijdens de bezetting gebruikte het nationaalsocialistische bestuur Nederland als wingewest om de oorlog te ondersteunen en probeerde daarnaast de bevolking te nazificeren. Er trad grootschalige collaboratie op van vrijwel het gehele overheidsapparaat en bedrijfsleven. Ruim 500.000 mannen werden ingezet voor dwangarbeid, voornamelijk in Duitsland. Vanaf de Februaristaking kreeg het verzet meer omvang, terwijl dat uiteindelijk leidde tot de onderduik van 350.000 Nederlanders.
Na de oorlog werd afstand gedaan van de falende neutraliteitspolitiek met het lidmaatschap van de VN, de EG en vooral de NAVO tijdens de Koude Oorlog. Nederlands-Indië ging na een onafhankelijkheidsstrijd verloren. Dit gold tot zwarte Sinterklaas in 1957 niet voor de economische banden met Indonesië die naast het Marshallplan van groot belang waren voor de wederopbouw.
Hoewel de oorlog het land berooid en vernield achter had gelaten, verliep deze wederopbouw zeer voorspoedig, mede door grote Amerikaanse steun via de Marshallhulp. De verzorgingsstaat kon verder uitgebreid worden. In de jaren vijftig was de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland verbeterd door de geleide loonpolitiek. Het decennium daarop zag de ontdekking van de aardgasbel en met grote loonsverhogingen het begin van de consumptiemaatschappij. Er ontstond een jeugdcultuur die zich juist afzette tegen de oudere generatie, terwijl de seksuele moraal vrijer werd. Ook andere sociale bewegingen zoals die van de homo-emancipatie en de vrouwenbeweging lieten sterk van zich horen, al loopt de vrouwenemancipatie tot op heden achter ten opzichte van omringende landen. Parallel aan de ontzuiling speelde zich vanaf deze periode de ontkerkelijking af. Met de talloze nieuw gevormde sociale bewegingen, waaronder de milieubeweging, ontstonden nieuwe culturele oriëntaties.
Na de oliecrisis volgde een economische neergang. Vooral de arbeidsintensieve industrie trok weg naar lagelonenlanden. De daarop volgende grote werkloosheid sloeg vooral toe onder laag opgeleiden, waaronder veel gastarbeiders, die tijdens de stormachtige groei van de jaren zestig waren aangetrokken. Uiteindelijk bleek de verzorgingsstaat hierdoor niet in volle omvang houdbaar te zijn.
In de jaren negentig trok de Nederlandse economie weer aan. De hier en daar sluimerende bezorgdheid over de omvang en vaak afwijkende gewoonten van etnische minderheden werd gearticuleerd door de nieuwe politicus Pim Fortuyn. Frustratie over het vermeende falende overheidsbeleid bleek nadat negen dagen na de moord op Fortuyn diens partij, de LPF, een ongekende verschuiving teweegbracht in de Tweede Kamerverkiezingen van 2002.
Waar in de jaren zestig universele waarden voorrang moesten krijgen, werd vanaf nu weer aandacht gevraagd voor de nationale cultuur die gevaar zou lopen door enerzijds de Europese eenwording en anderzijds de grote groepen etnische minderheden. De moord op Theo van Gogh leek de bevestiging van wat door Paul Scheffer is aangeduid als het het multiculturele drama van een etnische onderklasse die maar ten dele integreert, met mogelijke radicaliseringstendenzen tot gevolg. Terwijl de traditioneel geachte tolerantie jegens immigranten verminderde, bleef deze op andere vlakken bestaan, blijkens de invoering van het homohuwelijk en de relatief liberale regelgeving omtrent abortus, euthanasie, prostitutie en softdrugs.
Nationaal is er na de ontzuiling voor vele mensen geen duidelijke ideologische stroming meer waar zij zich naar kunnen richten, waaraan ook het einde van de Koude Oorlog en de hiermee samenhangende verschuivingen van de internationale verhoudingen heeft bijgedragen. Daarnaast zijn er de problemen met integratie die door Pim Fortuyn zijn benoemd, die om een oplossing vragen. Desondanks is Nederland een zeer welvarend land met een goede sociale zorg en een stabiele samenleving, dat ondanks de recente politieke moorden een relatief geweldsarme ontwikkeling heeft doorgemaakt.
Source: https://nl.wikipedia.org/wiki/Nederland